Beste Lezer,
 
En plots is mijn straat weer volgelopen: er staan auto’s voor de deur, gebruinde kinderen hotsen af en aan. Kortom: er valt weer wat te beleven.
Van de ene dag op de andere ziet het straatbeeld er helemaal anders uit; anders en toch ook weer niet. Elk jaar weer zie je kinderen met boekentassen zeulen, elk jaar fietsen de kleinsten wat bibberig de straat uit en elk jaar houden de allerkleinsten stevig de hand van papa of mama vast. Elk jaar reppen de volwassenen zich weer naar een trein op weg naar het werk.

En ik sta er al enkele jaren bij en kijk ernaar.
Op mijn manier tracht ik een steentje bij te dragen door vrolijk ‘goede morgen!’ te roepen, of ‘het zal wel meevallen op school’ of nog iets meer opbeurend tegen de allerkleinsten. 
Af en toe knikt iemand terug, maar velen zijn al met hun gedachten bij wat straks komt, of dromen nog van die lange zomer die nu voorbij is. Ze ruilen  vrijheid in voor structuur, ze lopen weer in het vaste spoor, zitten in het gareel. 
Zelf voel ik me soms een decorstuk in het seizoensgebonden theater van mijn straat.
Zouden ze het merken, de bewoners, mocht ik er plots niet meer staan? Zouden ze zich afvragen waar ik gebleven ben? Zullen ze het merken wanneer ik uit het straatbeeld verdwijn? Of ben ik voor hen zoiets als een grote plant naast een deur, een lantaarnpaal, een stuk straatversiering? Of zien ze mij als een vaste waarde: iemand die er lente, zomer, herfst en winter is en blijft? Een vaste waarde in hun leven?
Terwijl ze voorbij rennen vraag ik het mij af.
 
Mvg.
 
Frauke J.
 

Comment